Ik ging achter mijn keyboard zitten. Maar wat was dat? Mijn vingers raakten niet de toetsen, maar een stapel handdoeken. Dat hoorde toch niet hier? Ik zuchtte en stond op. Op de tast zocht ik de kast en opende de deuren. Ik bukte en voelde met mijn vrije hand waar op de plank nog ruimte was. In plaats van de keurig, geordende stapels met handdoeken voelde ik een grote chaos van stof. De boel lag overhoop. Mijn hand tastte een plank hoger. Wéér trof ik een warboel aan. Nog een plank hoger. Eigenlijk wist ik het al voordat mijn hand de plank bereikte. Ook hier alles overhoop. In lichtelijke paniek trok ik de deur van het hanggedeelte open. Ik telde de hangertjes met kledingstukken één voor één. Hier was iets niet pluis.
Ik belde mijn maat, maar helaas, hij kon niet komen. Gelukkig zou mijn individueel begeleider morgenmiddag langskomen. Ik besloot de boel de boel te laten en te gaan slapen. Een oude sok met geld lag er niet, dus die is ook niet weg. Maar het gevoel dat ik waarschijnlijk wel van het één en ander ben bestolen, bezorgde mij wel koude rillingen. Ik liep naar de badkamer om mijn tanden te poetsen. Wéér werd ik onaangenaam verrast. Door de kracht van de klap van mijn hand tegen een fles, viel het, zo bleek later, rijtje verzorgingsproducten met een domino-effect op de vloer. Althans, dat stelde ik mij zo voor, want zien deed ik het niet. Dat kon er ook nog wel bij…
De volgden de dag. Mijn begeleider arriveerde. Ik vroeg hem direct of hij mee kon kijken in mijn kleding- en linnenkast. ‘Nee, dat vind ik eigenlijk te privé.’ Ik legde hem uit waarom ik het vroeg en besloot de discussie over wat een begeleider wel en niet zou moeten doen, voor nu even te laten rusten. Hij liep mee en bevestigde wat ik al dacht: alles lag overhoop. Maar, zo zei hij: ‘ik weet niet hoe het er eerst uitzag.’ Een lichte verontwaardiging borrelde in mij op. Nou ja zeg! Geloofde hij mij nou niet?
Ik zette door en zei hem dat ik de organisatie wilde bellen. Door mijn slechthorendheid kon ik dat alleen doen als er iemand bij mij is die voor mij kan ‘tolken’: herhalen wat degene aan de andere kant van de lijn zegt als ik het niet versta. Het nummer van de organisatie stond in mijn telefoon. Uiteraard werd ik verbonden met een andere locatie dan de stad waarin ik woon. Ik deed mijn verhaal en vertelde de telefonist dat ik een klacht in wilde indienen. ‘Dat gaat helaas niet meneer, wij kunnen hier niets aan doen, omdat het om een invalkracht gaat.’
Ik stond paf. ‘Ja, maar …’ had geen zin. De verbinding werd verbroken. Ik stond nog meer paf. Maar bovendien stond ik machteloos. Mijn kast was overhoop gehaald. Er waren blouses en fonkelnieuwe jasjes verdwenen. Mijn begeleider geloofde mij niet en sprong ook niet voor mij in de bres tijdens het telefoongesprek met de organisatie. Wat moest ik nu? Wat kon ik nu nog? Bewijsmateriaal had ik niet. Geen foto’s van vóór en ook geen foto’s van na. Daar was door mij, maar ook door mijn begeleider, niet aan gedacht. Als ik al een klacht kon indienen tegen deze medewerker, dan was het mijn woord tegen het zijne. Maar zelfs hoor- en wederhoor werd mij ontnomen. Niet dat ik dat nodig zou hebben, want voor mij was en is het zo klaar als een klontje. Mijn onderbuikgevoel klopte! Dit voorval bewees maar weer eens dat ik daar meer naar moet gaan luisteren.’
Als persoon met een dubbele, zintuigelijke beperking – de beperking van horen én zien – ben je kwetsbaar en afhankelijk van anderen. Helaas wordt daar in sommige situaties misbruik van gemaakt. Bovenstaande situatie is een op waarheid gebaseerd voorbeeld.